sr.search

Prejudiciële vraag omtrent de bestuursaansprakelijkheid voor RSZ-schulden.

Ondernemingsrecht

12 oktober 2011


Contact

In haar vonnis van 6 juli 2011 heeft de Rechtbank van Koophandel te Bergen beslist om een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof te stellen. Haar vraag heeft betrekking op de aansprakelijkheid van de zaakvoerders voor de RSZ-schulden van de vennootschap. In het bijzonder wil de rechtbank vernemen of het gelijkheidsbeginsel uit artikel 10 en 11 van de Grondwet door artikel 265, §2 van het Wetboek van vennootschappen (hierna genoemd: “W. Venn.”) wordt geschonden. Toelichting bij bovenstaande prejudiciële vraag. Op grond van artikel 265, § 2 W. Venn. kunnen de zaakvoerders, de gewezen zaakvoerders en de feitelijke zaakvoerders van een BVBA aansprakelijk gesteld worden voor het geheel of een deel van alle op het ogenblik van de uitspraak van het faillissement verschuldigde sociale bijdragen, bijdrageopslagen, verwijlinteresten en de vaste vergoeding uit artikel 54ter van het KB van 28 november 1969. Deze vorm van bijzondere faillissementsaansprakelijkheid is ingevoerd door de Programmawet van 20 juli 2006. In de parlementaire voorbereiding wordt de invoering van de betrokken regel verantwoord als een middel voor de betere inning van de sociale zekerheidsbijdragen. De wetgever wil hiermee voornamelijk de “malafide ondernemers” treffen. De titularissen van de vordering uit artikel 265, §2 W. Venn. zijn de RSZ en de curator. De aansprakelijkheid voor onbetaalde RSZ-schulden kan slechts in twee hypothesen ingeroepen worden:

  • De zaakvoerders, de gewezen zaakvoerders en de feitelijke zaakvoerders van de BVBA hebben een grove fout begaan die aan de basis lag van het faillissement van de vennootschap. In artikel 265, §2, lid 3 W. Venn. voorziet de wetgever in enkele onweerlegbare vermoedens van grove fout. Elke vorm van ernstige fiscale fraude wordt als een grove fout beschouwd. Daarnaast is een grove fout tevens voorhanden indien de vennootschap wordt geleid door een zaakvoerder die betrokken is geweest bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties met schulden tegenover een instelling die sociale zekerheidsbijdragen int. In beide vermoedens moet de RSZ nog steeds aantonen dat de fout of het toevertrouwen van het bestuur aan een dergelijke persoon aan de basis lag van het faillissement van de BVBA.
  • De zaakvoerders, de gewezen zaakvoerders en de feitelijke zaakvoerders van de BVBA zijn, los van enige fout, in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan de faillietverklaring betrokken geweest bij minstens twee faillissementen, vereffeningen of gelijkaardige operaties met schulden ten aanzien van een inningsorganisme van de sociale zekerheidsbijdragen. Hieromtrent heeft het Grondwettelijk Hof in een eerder arrest reeds gesteld dat deze objectieve aansprakelijkheidsgrond geen schending uitmaakt van het gelijkheidsbeginsel uit artikel 10 en 11 van de Grondwet.

Indien de aansprakelijkheidsvordering ex. artikel 265, §2 W. Venn. wordt toegewezen, zullen de betrokken zaakvoerders, … van de BVBA hoofdelijk en persoonlijk aansprakelijk zijn voor de verschuldigde bijdragen. Zodra het Grondwettelijk Hof zich over deze prejudiciële vraag heeft uitgesproken, brengen we u uiteraard hiervan op de hoogte.

Corporate Social Responsibility

Lees meer

Vacatures

  • Advocaten 11
  • Staff
Lees meer