sr.search

Prejudiciële vraag omtrent bestuurdersaansprakelijkheid wegens niet betaling bedrijfsvoorheffing

Ondernemingsrecht

08 augustus 2011


Contact

Prejudiciële vraag Bij vonnis van 6 januari 2011 werd door de Rechtbank van Koophandel te Bergen volgende prejudiciële vraag gesteld aan het Grondwettelijk Hof: « Schendt artikel 442quater, § 2, van het WIB 1992, zoals het werd ingevoegd bij de programmawet van 20 juli 2006, de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet doordat het, in het kader van de aansprakelijkheid van de bedrijfsleiders, ten aanzien van de fiscus strengere regels invoert dan ten aanzien van de andere schuldeisers aan wie hun fout schade zou berokkenen, en/of doordat het de bedrijfsleiders aan strengere, van het gemeen recht afwijkende regels onderwerpt voor de betaling van de bedrijfsvoorheffing dan, ten opzichte van diezelfde bedrijfsleiders, voor de betaling van de andere belastingen (met uitzondering van de btw, waarvoor een soortgelijke bepaling geldt), waarvoor de regels van het gemeen recht van toepassing blijven ? ». Achtergrond De Programmawet van 2006 voerde de bestuurdersaansprakelijkheid in wegens niet betaling van vervallen bedrijfsvoorheffing, BTW-schulden, vervallen sociale zekerheidsbijdragen en niet-naleving van de communicatieplicht in geval van RSZ-schulden. Deze regeling kaderde in de strijd tegen fiscale fraude en de betalingsachterstand. Met betrekking tot tekortkomingen op het gebied van de bedrijfsvoorheffing werd in 2006 een nieuwe en verruimde grondslag om vennootschapsbestuurders aansprakelijk te stellen geïntroduceerd. De verruimde aansprakelijkheidsgrond met betrekking tot de niet betaling van de bedrijfsvoorheffing treft in wezen twee categorieën van bestuurders: (a) De bestuurders belast met de dagelijkse leiding van de vennootschap (hierbij kan het zowel om bestuurders in rechte als om bestuurders in feite gaan). (b) Andere bestuurders dan deze die belast zijn met het dagelijks bestuur. Het fundamentele verschil tussen beide categorieën met betrekking tot hun eventuele aansprakelijkheid ligt in het al dan niet bestaan van een wettelijk vermoeden van fout. Waar de dagelijkse bestuurders, in rechte en in feite, vermoed worden een fout te hebben begaan bij wat men definieert als "herhaalde niet-betaling" van de bedrijfsvoorheffing, geldt dit vermoeden niet bij de andere bestuurders. Wanneer het aldus bepaalde fouten betreft begaan door dagelijkse bestuurders kan de fiscus zich beroepen op een weerlegbaar vermoeden van fout. Andere schuldeisers dan de fiscus kunnen zich niet op een dergelijk vermoeden beroepen. Toelichting De Rechtbank van Koophandel te Bergen stelt zich in deze de vraag of er hierdoor – met betrekking tot de aansprakelijkheid van dergelijke bedrijfsleiders – een discriminatie bestaat tussen de fiscus enerzijds en de overige schuldeisers anderzijds. Het tweede onderdeel van de prejudiciële vraag betreft een mogelijke discriminatie tussen de verscheidene belastingen onderling. Meer bepaald de betaling van de bedrijfsvoorheffing enerzijds en de betaling van de overige belastingen anderzijds. Ingevolge de creatie van het wettelijk vermoeden van fout overeenkomstig de bepalingen van artikel 442quater ,§2 WIB kan een dagelijkse bestuurder geneigd zijn om bij voorrang – voor de overige verschuldigde belastingen – de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te voldoen. Immers, met betrekking tot de overige belastingen werd geen uitzonderlijk regime voorzien en dienen de respectievelijke ontvangers van de administraties terug te vallen op het gemeen recht. Van zodra het Grondwettelijk Hof zich over deze vraag heeft uitgesproken, berichten we uiteraard verder.

Corporate Social Responsibility

Lees meer

Vacatures

  • Advocaten 11
  • Staff
Lees meer