sr.search

Herstelmaatregel ruimtelijke ordening: Cassatie bevestigt dat geen eenparigheid van stemmen vereist is in hoger beroep als deze in eerste aanleg niet werd gevonnist (Cass. 30 januari 2024, rolnummer P.22.0800.N)

Omgevingsrecht

Het hof van beroep beveelt voor het eerst in hoger beroep herstelmaatregelen met betrekking feiten waarvoor de beklaagden in eerste aanleg waren vrijgesproken, zonder vast te stellen dat die beslissingen met eenparigheid werden genomen. De beroepers in Cassatie menen dat de herstelvordering behoort tot de strafvordering in ruime zin en dus een repressieve draagwijdte heeft. Zij menen daarom dat deze beslissing in beroep met eenparigheid van de stemmen moest worden genomen overeenkomstig artikel 211bis, eerste en tweede zin, Wetboek van Strafvordering. Het Hof van Cassatie is het hier niet mee eens: er is geen eenparigheid van stemmen vereist aangezien een herstelvordering geen straf uitmaakt.

29 februari 2024


Contact

Artikel 211bis, eerste en tweede zin, Wetboek van Strafvordering bepaalt:

Is er een vrijsprekend vonnis of een beschikking tot buitenvervolgingstelling, dan kan het gerecht in hoger beroep geen veroordeling of verwijzing uitspreken dan met eenparige stemmen van zijn leden. Dezelfde eenstemmigheid is vereist voor het gerecht in hoger beroep om tegen beklaagde uitgesproken straffen te kunnen verzwaren.”

Het Hof van Cassatie omschrijft in zijn arrest van 30 januari 2024 een herstelmaatregel inzake ruimtelijke ordening (i.e. een herstelvordering) als volgt:

  • Het is een bijzondere vorm van teruggave

  • Het is een maatregel van burgerrechtelijke aard

  • Het is een maatregel die niettemin onder de strafvordering valt

  • Het is een maatregel die beoogt het in het algemeen belang ongedaan maken van het misdrijf

  • Het is een maatregel die geen repressieve draagwijdte heeft

Deze zienswijze van het Hof van Cassatie is niet nieuw. Het Hof oordeelde eerder in dezelfde zin:

  • Cass. 13 mei 2003 (rolnummer P.02.1621.N):

Overwegende dat de vordering van de stedenbouwkundige inspecteur tot herstel in de vorige toestand een maatregel is van burgerlijke aard die tot de strafvordering behoort, zodat deze vordering, overeenkomstig art. 26 V.T.Sv., niet verjaart vóór de strafvordering

  • Cass. 2 maart 2004 (rolnummer P.03.1187.N):

“Overwegende dat de beslissing van de strafrechter waarbij de beklaagde op vordering van de stedenbouwkundige inspecteur wordt veroordeeld tot een geldsom gelijk aan de meerwaarde van het onroerend goed, geen straf is maar een maatregel van burgerlijke aard; Dat het voorschrift van artikel 211bis Wetboek van Strafvordering op deze beslissing niet toepasselijk is;”

  • Cass. 6 mei 2008, (rolnummer P.08.0151.N):

 

De vordering van de stedenbouwkundige inspecteur tot herstel in de vorige toestand is een burgerlijke rechtsvordering volgend uit een misdrijf, zodat deze vordering, overeenkomstig artikel 26 Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering, niet verjaart vóór de strafvordering.

  • Cass. 3 september 2013 (rolnummer P.12.1253.N)

 

Uit die bepaling volgt niet dat de appelrechters die anders dan de eerste rechter een herstelmaatregel bevelen, desgevallend onder de dreiging van een dwangsom, dit met eenparigheid moeten beslissen. De omstandigheid dat de vordering van de herstelvorderende overheid niet zonder meer gelijk te stellen is met een burgerlijke rechtsvordering en als maatregel van burgerrechtelijke aard toch onder de strafvordering valt, doet daaraan geen afbreuk.”

Het hof komt tot dit besluit, niettegenstaande de herstelvordering wel als een “straf” kwalificeert in de zin van artikel 6.1 EVRM (recht op een redelijke termijn):

“Nochtans dient de herstelvordering overeenkomstig het arrest van het EHRM van 27 november 2007 inzake H. tegen Belgische Staat [van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg] als "straf" in de zin van de bepalingen van artikel 6.1 EVRM worden beschouwd waardoor de redelijke termijn ook voor de herstelvordering in acht dient te worden genomen.”

Zie eerder ook Cass. 6 januari 2009 (rolnummer P.08.0674.N):

“De vaststelling dat een herstel in de oorspronkelijke staat een straf is in de zin van artikel 6.1 EVRM, brengt enkel met zich mee dat de waarborgen van die bepaling moeten worden in acht genomen.”

De herstelvordering heeft niet zozeer een bepaald misdrijf als grondslag, maar wel de stedenbouwkundige verplichting die moet worden nageleefd en waarvan de niet-naleving leidt tot een met de wet strijdige toestand waardoor het openbaar belang wordt geschaad en waaraan een einde moet worden gesteld. De omstandigheid dat deze niet-naleving ook strafrechtelijk wordt gesanctioneerd en naar aanleiding hiervan het herstel ook voor de strafrechter kan worden gevorderd mits de goede ruimtelijke ordening dit vereist en zonder dat hierbij schade moet worden aangetoond, verleent aan deze maatregel nog niet het karakter van een (strafrechtelijke) straf.

Gelet op voorgaande heeft een herstelvordering volgens vaststaande cassatierechtspraak dus enkel het karakter van een “straf” in de zin van artikel 6.1 EVRM, maar kan een herstelvordering voor het overige niet worden beschouwd als een strafrechtelijke straf. Zij is namelijk een maatregel van burgerrechtelijke aard (die weliswaar onder de strafvordering valt). Bijgevolg is geen eenparigheid van stemmen vereist wanneer de rechter in hoger beroep voor het eerst een herstelmaatregel oplegt.

Voor vragen kan u terecht bij de auteurs, Roel Meeus en Emily Defreyne van het team Omgevingsrecht van Schoups.

Corporate Social Responsibility

Lees meer

Vacatures

  • Advocaten 11
  • Staff
Lees meer