sr.search

De kosteloze persoonlijke zekerheidstelling in de Faillissementswet: opnieuw schietschijf van het Grondwettelijk Hof

Insolventie

17 juni 2010


Gwen Bevers en Ewout Langerwerf De bevrijding van kosteloze persoonlijke zekerheidstellingen (onder andere borgen) voorzien in de Faillissementswet is geregeld het voorwerp van prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof (voorheen gekend als het "Arbitragehof"). Meer nog: de huidige regeling zoals opgenomen in de Faillissementswet is zelfs grotendeels tot stand gekomen op basis van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof (die immers aanleiding gaf tot wijzigingen aan de Faillissementswet in 2002 en 2005). Samengevat, kunnen volgens de huidige regeling natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker stelden voor een inmiddels failliet verklaarde natuurlijke- of rechtspersoon de rechtbank verzoeken om van deze zekerheidstelling bevrijd te worden. Deze bevrijdingsmogelijkheid staat enkel open voor natuurlijke personen (en dus niet voor rechtspersonen). Bovendien moet de zekerheidstelling een "kosteloos" karakter hebben. Dit begrip wordt door het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie ingevuld als "het ontbreken van enig voordeel, zowel rechtstreeks als indirect, dat de borg kan genieten dankzij zijn borgstelling." Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie bestaat er bovendien een vermoeden dat zaakvoerders, bestuurders en aandeelhouders van een vennootschap die zich borg hebben gesteld voor die vennootschap, geen kosteloze borgen zijn aangezien zij een persoonlijk belang nastreven. Recent werden aan het Grondwettelijk Hof opnieuw enkele prejudiciële vragen in verband met deze bevrijding van de kosteloze zekerheidstelling gesteld. Deze vragen werden door het Grondwettelijk Hof behandeld in haar arrest van 4 februari 2010 (nr. 5/2010) en hadden betrekking op artikel 24bis van de Faillissementswet. Dit artikel bepaalt dat "vanaf het vonnis van faillietverklaring en tot de sluiting van het faillissement, de middelen van tenuitvoerlegging ten laste van de natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijk zeker stelde voor de gefailleerde, opgeschort worden." Deze vragen met betrekking tot artikel 24bis kunnen als volgt worden samengevat: 1. Is dit artikel strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het enkel betrekking heeft op de natuurlijke persoon die zich kosteloos persoonlijk zeker stelde voor de gefailleerde, maar niet op de echtgenoot of ex-echtgenoot van de gefailleerde? De kosteloze borg geniet immers vanaf het vonnis van faillietverklaring een opschorting van de middelen van tenuitvoerlegging terwijl de echtgenoot van de gefailleerde (of de ex-echtgenoot) die zich persoonlijk heeft verbonden tot de schuld van zijn echtgenoot en die daarvan kan worden bevrijd door de werking van de verschoonbaarheid die aan zijn echtgenoot zou worden toegekend, niet gevrijwaard is tegen elke procedure van tenuitvoerlegging tot op de dag waarop uitspraak zal worden gedaan over de verschoonbaarheid. 2. Is dit artikel strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het enkel de opschorting beoogt van de middelen van tenuitvoerlegging (zijnde de maatregelen van gedwongen tenuitvoerlegging) maar niet van de bij overeenkomst geregelde mechanismen (zoals loonoverdracht). De verschoonbaar verklaarde gefailleerde zal immers ten volle genieten van de gevolgen van de verschoonbaarheid voor het passief dat bij de sluiting van het faillissement onbetaald is, terwijl aan de borg, de echtgenoot of de ex-echtgenoot de facto dat voordeel kan worden ontnomen door de tenuitvoerlegging van die maatregelen (die immers geen middel van tenuitvoerlegging vormen). Beide prejudiciële vragen werden door het Grondwettelijk Hof bevestigend beantwoord. Let wel: voor wat betreft de tweede vraag sprak het Grondwettelijk Hof zich enkel uit over de situatie van (ex-) echtgenoten. Zij hebben immers geen mogelijkheid om de beslissing over de verschoonbaarheid van de gefailleerde te bespoedigen in tegenstelling tot kosteloze zekerheidstellers die zes maanden na het vonnis van faillietverklaring de rechtbank om bevrijding kunnen verzoeken. Concreet betekent dit dat de verwijzende rechter (zijnde de Rechtbank of het Hof dat de prejudiciële vragen stelde aan het Grondwettelijk Hof) bij de verdere beslech¬ting van de zaak geen rekening meer mag houden met de regel vervat in artikel 24bis van de Faillissementswet. Dit artikel 24bis blijft evenwel in de rechtsorde bestaan (of minstens toch tot de volgende wetswijziging…). Tot slot, geven wij u nog mee dat er op momenteel nog vier zaken hangende zijnde bij het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de kosteloze persoonlijke zekerheidsstelling. Het betreft de zaken met rolnummers 4791, 4822, 4837 en 4952. gwen.bevers@schoups.be  

Corporate Social Responsibility

Lees meer

Vacatures

  • Advocaten 11
  • Staff
Lees meer