sr.search

Aangekondigde verlaging van de rechtsplegingsvergoeding toch niet doorgevoerd: hoe als procespartij omgaan met de opeenvolgende indexaties van de rechtsplegingsvergoeding?

Privaat Bouwrecht

In de vorige nieuwsbrief kon u lezen dat de rechtsplegingsvergoeding, de forfaitaire vergoeding voor de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij te betalen door de in het ongelijk gestelde partij (art. 1017 en 1022 Ger.W.) per 1 maart 2023 voor het eerst werd verlaagd. Ingevolge een interpretatie door het kabinet van de Minister van Justitie van het KB van 26 oktober 2007, dat de indexering van de rechtsplegingsvergoeding regelt, is deze indexatie teruggedraaid. Zodoende blijven de met ingang van 1 november 2022 geïndexeerde tarieven van de rechtsplegingsvergoeding van kracht (zie onze eerdere nieuwsbrief). Gelet op de verschillende indexeringen op korte termijn en de onzekerheid die deze genereren, stelt zich de vraag hoe een procespartij of een rechter hiermee dient om te gaan.

15 mei 2023


Contact

Deze vraag heeft het Hof van Cassatie in twee arresten van 13 januari 2023 resp. 16 januari 2023 klaar en duidelijk beantwoord. In beide arresten heeft het hof de rechter de opdracht gegeven de knoop door te hakken en zelfs ambtshalve het correcte basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding te bepalen, behoudens een procedureakkoord of een verzoek tot afwijking van het basisbedrag.[1] Een dergelijke beslissing van de rechter betreft volgens het Hof van Cassatie geen schending van de autonomie van partijen (het zgn. “beschikkingsbeginsel”), die het Belgisch burgerlijk procesrecht kenmerkt. Uit de praktijk blijkt dat de feitenrechters deze rechtspraak reeds duchtig toepassen, zoals bijvoorbeeld in een recent vonnis van de ondernemingsrechtbank Antwerpen, afdeling Hasselt.[2]

 

Het is bijgevolg de taak van de rechter om het juiste tarief van de rechtsplegingsvergoeding vast te stellen en dit op datum van de uitspraak (gebruik makend van de op dat ogenblik geldende tarieven), tenzij er een afwijkend verzoek van de procespartijen of een procedureakkoord voorligt. Hoe een procespartij zelf het tarief van de rechtsplegingsvergoeding die haar zou toekomen begroot of welke indexering zij daarbij hanteert, is dus niet van tel.

 

Wel blijft het belangrijk dat partijen bekend blijven met de uitzonderingen, m.n. de procedureakkoorden en de wettelijk omschreven afwijkingen van de basisbedragen (zie art. 1022, lid 3 Ger.W.). Overeenkomstig artikel 1022, lid 3 Ger.W. kan een partij een verhoging of verlaging van het basisbedrag van de rechtsplegingsvergoeding vragen rekening houdend met volgende, ruim omschreven criteria:

 

  • de financiële draagkracht van de verliezende partij, om het bedrag van de vergoeding te verminderen;

  • de complexiteit van de zaak;

  • de contractueel bepaalde vergoedingen voor de in het gelijk gestelde partij;

  • het kennelijk onredelijk karakter van de situatie.

 

Voor alle duidelijkheid vindt u de sinds 1 november 2022 toepasselijke tarieven onderaan deze pagina terug.

Voor meer vragen over dit onderwerp kunt u terecht bij Geert De Buyzer, Els Op de Beeck en Jens Lippens (de auteurs).

 



[1] Cass. 13 januari 2023, C.22.0158.N, www.juportal.be; Cass. 16 januari 2023, C.21.0193.F, www.juportal.be.

[2] Orb. Antwerpen (afd. Hasselt) 3 maart 2023, onuitg.

Corporate Social Responsibility

Lees meer

Vacatures

  • Advocaten 11
  • Staff
Lees meer